Valuta: markten reageren nauwelijks op terugtrekken Biden
De valutamarkten reageerden maandag nauwelijks op het nieuws dat de Amerikaanse president Joe Biden zich terugtrekt als kandidaat voor de verkiezingen in de Verenigde Staten in november. De euro/dollar noteerde vanochtend 0,1 procent hoger op 1,0893.
“In de marge openden de Amerikaanse rente en de dollar fractioneel zwakker in Azië, maar het lijkt erop dat beleggers dit hadden verwacht”, zeiden valutastrategen van ING.
“Beleggers zullen nu hun aandacht richten op hoe Kamala Harris het doet tegen Donald Trump in de opiniepeilingen – ervan uitgaande dat zij wordt aangewezen als presidentskandidaat op de Democratische Nationale Conventie tussen 19 tot 22 augustus”, zei de bank.
Op macro-economisch vlak staan er maandag en dinsdag geen data op de rol die de valutamarkten in beweging kunnen zetten. Woensdag is er aandacht voor de mondiale inkoopmanagersindices, donderdag staan de wekelijkse steunaanvragen en actuele groeicijfers uit de VS op de rol en vrijdag volgt de belangrijke PCE-inflatie.
“Het lijkt erop dat de Amerikaanse cijfers van deze week goed nieuws kunnen zijn voor de Democraten. Verwacht wordt dat het Amerikaanse bbp voor het tweede kwartaal op donderdag weer boven de 2 procent op jaarbasis uitkomt, terwijl de kerninflatiecijfers voor de PCE van juni, die vrijdag bekend worden gemaakt, waarschijnlijk zullen laten zien dat de inflatiegraad waaraan de Federal Reserve de voorkeur geeft, met 0,2 procent daling op maandbasis op koers ligt”, volgens ING, die niet verwacht dat deze data de marktverwachting voor renteverlagingen dit jaar aanzienlijk zullen beïnvloeden.
Ten opzichte van de Chinese munt noteerde de dollar vanochtend op 7,2740 yuan. De centrale bank van China heeft maandag een belangrijk rentetarief onverwacht verlaagd om de economische groei te steunen, enkele dagen nadat diverse economische cijfers lieten zien dat het haperende economische herstel in China aan kracht verliest.
De Chinese Volksbank verlaagde het zevendaagse repo-tarief van 1,80 naar 1,70 procent en noemde daarbij als reden “financiële ondersteuning voor de reële economie.”
